GGDrU onderzoekt oorzaken dalende vaccinatiegraad
De dalende vaccinatiegraad komt onder andere voort uit een gebrek aan vertrouwen in overheid en instituties en is daarmee meer een maatschappelijk dan een medisch probleem. Dat concludeert GGD-arts Maatschappij & Gezondheid Putri Hintaran uit recent onderzoek naar de oorzaken van deze ontwikkeling in de regio Utrecht.
Er is geen snelle, makkelijke oplossing. Het zal veel tijd en inspanningen vergen om deze trend te keren. Maar het kán wel.
Zoals bekend daalt de vaccinatiegraad in Nederland al jaren, met name onder specifieke doelgroepen zoals mensen met een migratieachtergrond, hoogopgeleide ouders die kritisch zijn over vaccinaties en aanhangers van bepaalde geloofsrichtingen. In sommige gemeenten en wijken van grote steden ligt het percentage baby’s dat alle prikken krijgt inmiddels onder de kritische grens van 90 procent, met alle risico’s van grootschalige uitbraken van besmettelijke ziekten van dien.

– Putri Hintaran, Arts Maatschappij & Gezondheid
Om inzicht te krijgen in de beweegredenen van ouders die hun kinderen niet laten vaccineren deed de GGD onderzoek in zes gemeenten onder verschillende doelgroepen. Dit onderzoek (‘Percepties over vaccineren – in de wijk’) vond plaats in het kader van het bredere GGDrU-programma ‘Verhogen Vaccinatiegraad’, dat beoogt de al jaren dalende vaccinatietrend te keren. Het programma werd gefinancierd door alle gemeenten die vallen onder GGDrU. Het onderzoek naar percepties over vaccineren bij verschillende doelgroepen vond plaats in de gemeenten: Veenendaal, Renswoude Amersfoort, Utrecht, Nieuwegein en Vijfheerenlanden. Putri Hintaran, arts Maatschappij & Gezondheid bij GGD regio Utrecht, leidde het onderzoek.
Dat de vaccinatiegraad landelijk daalt is al langer bekend. Waarom wilde de GGD regio Utrecht dit ook voor de regio onderzoeken?
“Landelijk wordt vaak over ‘de vaccinatiegraad’ gesproken, maar lokaal kunnen de verschillen enorm zijn. We wilden beter begrijpen waarom mensen in bepaalde gemeenschappen in onze regio twijfelen of afhaken. Daarom hebben we in zes Utrechtse gemeenten kleinschalige pilots gedaan, waarbij we ouders uit verschillende doelgroepen benaderden. In Veenendaal en Renswoude onderzochten we de bevindelijk gereformeerde gemeenschap, in Amersfoort ouders met een zogenoemde ‘natuurlijke kijk’ op opvoeden. In Utrecht onderzochten we Turkse en Marokkaanse gemeenschappen en in Nieuwegein en Vijfheerenlanden gezinnen wonend in wijken met een lagere sociaaleconomische status. We wilden vooral begrijpen wat er speelt, niet alleen op basis van cijfers, maar door echt met mensen te praten.”

Was het lastig om die groepen te bereiken? Hoe pakten jullie dat aan?
“We werkten altijd samen met de betreffende gemeente en lokale partners. In Veenendaal en Renswoude ging dat bijvoorbeeld via scholen waar veel gereformeerde ouders hun kinderen hebben. In Utrecht samen met Stichting Sleutelpersonen via mensen uit de gemeenschap zelf, in Nieuwegein met welzijnsorganisatie Movactor die ouder-en-kind-ochtenden organiseert en de ‘natuurlijk opvoeden’-ouders uit Amersfoort bereikten we vooral online, via Instagram-advertenties. We hebben echt vanalles geprobeerd.”
Hoe zagen die gesprekken eruit?
“Meestal sloten we aan bij bestaande bijeenkomsten, zoals koffieochtenden, praatgroepen in moskeeën en oudergroepen in buurthuizen. Ik heb zelf ook een aantal gesprekken gevoerd. Dan ging ik mee met een sleutelpersoon of organisatie die mij introduceerde. Die introductie was in sommige gevallen cruciaal. Als je als arts zomaar binnenstapt, werkt het niet en krijg je geen open gesprek.”

Lukte dat, een open gesprek voeren?
“Ja, verrassend goed. Ik hoefde vaak nauwelijks iets te zeggen; de vragen en ervaringen kwamen vanzelf. Het gesprek ging over van alles: van bijwerkingen tot verhalen die ze van anderen hadden gehoord. Mijn rol was niet om medische uitleg te geven, maar om te begrijpen wat mensen beweegt. Ik luisterde vooral.”
Was dat lastig? U bent tenslotte arts.
“Ja, ik moest soms echt op mijn handen zitten. Als iemand iets zegt wat medisch niet klopt, is het heel moeilijk om niet meteen te corrigeren. Maar als je dat wel doet, klapt het gesprek dicht. Het is belangrijker om te vragen: waar komt dat idee vandaan? Wat bedoelen mensen precies als ze zeggen ‘ik vertrouw het niet’? Dat levert veel meer op.”
Wat viel u het meest op in die gesprekken?
“Dat negatieve ervaringen veel sterker doorwerken dan positieve. Als een kind na een vaccinatie even koorts krijgt, wordt dat in een groep gedeeld, en dat blijft hangen. Ouders die geen problemen hadden, vertellen dat minder snel. Bovendien halen veel mensen hun informatie niet van het RIVM, maar van elkaar. Die onderlinge uitwisseling — de peergroup — heeft een enorme invloed.”
Was er ook sprake van echte desinformatie?
“Zeker. De meest hardnekkige mythe blijft dat vaccinaties autisme zouden veroorzaken. Dat is allang ontkracht, maar dat verhaal blijft rondgaan. Ook angst voor hartproblemen of allergieën komt vaak terug, vooral bij tieners. Ouders koppelen vaak gebeurtenissen aan elkaar: ‘mijn kind kreeg de prik en daarna werd hij ziek’ en dan is het moeilijk uitleggen dat het waarschijnlijk toeval is.”

U zegt: het gaat niet alleen om kennis. Wat bedoelt u daarmee?
“Het gaat vooral om vertrouwen. We zien in alle doelgroepen dat wantrouwen tegenover de overheid, instituties en wetenschap toeneemt. En dat wantrouwen beïnvloedt ook de bereidheid om te vaccineren. Bij gezinnen met een lagere sociaaleconomische status speelt mee dat ze zich vaak niet gehoord voelen door instanties. En dat gevoel sijpelt door in alles wat ‘van de overheid’ komt, ook in vaccinaties.”
Dus het is niet zozeer een medisch probleem?
“Precies, het is vooral een maatschappelijk probleem. Vaccinatiegedrag hangt samen met bredere gevoelens van vertrouwen of juist wantrouwen. De coronaperiode heeft dat versterkt. Veel mensen voelden zich weggezet of in een hokje gestopt: ‘jij bent tegen, dus jij hoort niet bij ons’. Dat gevoel heeft diepe sporen nagelaten.”
Ziet u verschillen tussen de doelgroepen?
“Er zijn nuanceverschillen. De ‘natuurlijke opvoeders’ zijn vaak hoger opgeleid en kritisch op de medische wetenschap; ze zoeken vooral bevestiging van hun eigen ideeën. In andere groepen speelt juist de afstand tot instituties een rol. Maar de onderliggende rode draad is steeds hetzelfde: gebrek aan vertrouwen. Wie minder vertrouwen heeft in overheid of instituties, vertrouwt ook minder op vaccinaties.”
Is er ook een kennisprobleem, denkt u?
“Deels wel. Mensen weten simpelweg niet meer hoe ernstig infectieziekten kunnen zijn. Tegelijk is er een overvloed aan informatie. Iedereen kan op internet vinden wat hij wil horen. Dat maakt het lastig om betrouwbare bronnen te onderscheiden. We zouden kinderen eigenlijk al op school moeten leren hoe je met informatie omgaat — mediawijsheid als vaccinatie tegen desinformatie, zeg maar.”

Dat klinkt als langetermijnwerk.
“Dat is het ook. We gaan dit niet oplossen met één campagne of een paar spotjes. Sommige ouders willen wel vaccineren, maar lopen tegen praktische dingen aan — die kunnen we nu helpen. Maar ouders die de intentie helemaal niet meer hebben, bereik je alleen met geduld. Dat kost generaties.”
U blijft opvallend optimistisch.
“Ja, ik geloof nog steeds dat verandering mogelijk is. We zagen het in de gesprekken: als mensen eenmaal vertrouwen hebben in jou als persoon, staan ze wél open voor informatie. Soms zeggen ze: ‘ik vertrouw de overheid niet, maar jou wel’. En dat is een begin. Eén betrouwbaar gezicht kan meer doen dan duizend posters.”
Dus de sleutel ligt bij persoonlijk contact?
“Ja, absoluut. Mensen vertrouwen mensen, niet instituten. Als je iemand kent — een huisarts, een buurvrouw, een sleutelpersoon uit de gemeenschap — dan ben je eerder bereid te luisteren. Daarom is het lokale niveau zo belangrijk.”
Mensen vertrouwen mensen, niet instituten.
Wat kunnen gemeenten daarmee doen?
“We willen dat gemeenten zich medeverantwoordelijk voelen. Vaccineren is niet alleen een taak van de GGD of het RIVM. Gemeenten kennen hun inwoners, hun wijken en netwerken.
Sommigen doen dat al goed. Utrecht bijvoorbeeld werkt met de Stichting Sleutelpersonen Utrecht verder aan groepsgesprekken en voorlichting binnen gemeenschappen. Ze hebben daar ook landelijke middelen voor gekregen.”
En andere gemeenten?
“Die hebben het vaak druk met andere dossiers. Daarom is het belangrijk dat ze zien dat dit niet ‘erbij’ komt, maar dat het juist raakt aan andere onderwerpen: vertrouwen, participatie, gezondheid, armoede. Als je eenmaal een netwerk hebt opgebouwd, kun je dat ook gebruiken voor andere doelen — van energietransitie tot verkiezingen.”
Dat klinkt allemaal behoorlijk arbeidsintensief.
“Dat is het ook. Dit kun je niet even doen of ernaast. Het vraagt een structurele verandering in hoe we werken. Maar ik denk dat het de enige weg is. Want als de vaccinatiegraad niet omhoog gaat, zullen grote uitbraken van besmettelijke ziekten niet uitblijven, daar moeten we eerlijk over zijn. Mazelen bijvoorbeeld is niet ongevaarlijk: kinderen kunnen er blijvende schade aan overhouden of eraan overlijden. Maar omdat het zelden voorkomt, is het risico uit beeld geraakt. Ouders zien niet meer wat polio of mazelen écht betekent.”
Wat kunnen huisartsen doen?
“Een huisarts speelt een cruciale rol, juist vanwege die vertrouwensband. Sommige huisartsen sluiten aan bij ouderbijeenkomsten of nemen extra tijd om twijfels te bespreken. We proberen via landelijke kanalen, zoals het RIVM, te kijken hoe we huisartsen kunnen ondersteunen met informatie of scholing. Maar uiteindelijk hangt veel af van de persoon. Net zoals bij mij: het werkt pas als er echt contact is.”

Wat hoopt u dat er overblijft van dit project?
“Dat we niet alleen beter begrijpen waarom mensen niet vaccineren, maar ook dat gemeenten beseffen: wij hebben hier invloed op. Door te investeren in vertrouwen, in lokale netwerken, kun je echt verschil maken. Dat vraagt samenwerking — tussen GGD, gemeente, huisartsen, welzijnswerk, scholen. Niemand kan dit alleen.”
U noemde het eerder al: mensen voelen zich vaak weggezet. Heeft dat u verrast?
“Niet echt, maar het raakte me wel. Mensen vertelden: ‘Tijdens corona voelde ik me in een hoek gedrukt, alsof ik niet meetelde.’ Dat gevoel van buitensluiting blijft hangen.Als je dat negeert, versterk je het alleen maar. Daarom is luisteren zo belangrijk. Niet meteen met feiten komen, maar eerst met begrip.”
En wat als het vertrouwen in de politiek verder daalt?
“Dan wordt het nog moeilijker, ja. Uiteindelijk begint het daar. Vertrouwen in de overheid is de bodem waarop ook vertrouwen in de gezondheidszorg rust. Daar ligt een opdracht voor Den Haag.
Maar ik richt me liever op wat wél kan: het vertrouwen herstellen op lokaal niveau, van mens tot mens.”
Wat geeft u hoop?
“De kleine momenten. Als iemand na een gesprek zegt: ‘Ik ga er toch nog eens over nadenken.’ Of als een groep moeders elkaar overtuigt dat vaccineren eigenlijk logisch is.
Dat zijn geen grote successen, maar ze tellen wel. Vertrouwen groeit langzaam — maar het kán groeien.”
En hoe nu verder?
“Voor deze pilots betaalden de gemeenten zelf, met collectieve middelen. Het rapport ligt nu bij hen. Volgend jaar horen we of ze ermee doorgaan. De hoop is dat meer gemeenten via het Rijk financiering krijgen om dit soort projecten op te zetten. Maar zekerheid is er nog niet.”
Vertrouwen groeit langzaam – maar het kán groeien.
Het Rapport ‘Percepties over vaccineren – in de wijk. Lokale doelgroepgerichte aanpak vaccinatiegraad’ bundelt de lessen die in de pilots zijn opgedaan en bevat praktijkervaringen die gemeenten kunnen toepassen. Verder is er een hand-out voor gemeenten beschikbaar die een overzicht geeft van wat nodig is om per doelgroep te werken aan het verhogen van de vaccinatiegraad. Tenslotte biedt een communicatiewijzer gemeenten concrete handvatten en kant-en-klare materialen voor effectieve communicatie over vaccineren met hun inwoners.